Aedes verzocht NSOB om te onderzoeken of het huidige asbeststelsel de publieke waarden voldoende borgt. In Nederland geldt sinds 1993 een algemeen asbestverbod. In de gebouwde omgeving is nog wel asbest aanwezig. Om de risico’s van asbest goed in te schatten en asbest veilig en effectief te laten verwijderen, is een asbeststelsel ontwikkeld. Dit asbeststelsel is voor een belangrijk deel gebaseerd op zelfregulering en marktwerking. Maar in dit stelsel zijn publieke waarden onvoldoende geborgd. Het asbeststelsel heeft dan ook een fundamentele herziening nodig, blijkt uit het rapport van NSOB. Kleine aanpassingen volstaan hier niet.
Private en publieke belangen
Het NSOB-rapport laat zien aan welke principes een nieuw stelsel zou moeten voldoen. Het gaat om functiescheiding van regulering, uitvoering en toezicht. Met daarbij een scherper onderscheid tussen private (uitvoering) en publieke belangen (normstelling). Paul Frissen (NSOB): ‘Partijen in de asbestsector houden elkaar in een houdgreep die maar moeilijk te doorbreken is. Publieke en private belangen zijn onvoldoende scherp te onderscheiden: de basisvoorwaarden voor goed bestuur zijn onvoldoende aanwezig. Met dit rapport vragen we aandacht voor een fundamentele discussie over de inrichting van het stelsel.’
Perverse prikkels moeten worden weggenomen door belangen en risico-indeling te ontkoppelen. De indeling in risicoklassen voor asbestverwijdering moet daarom plaatsvinden op basis van een actueel classificatiesysteem dat onder beheer valt van een onafhankelijke partij. Verder moeten marktpartijen die goed en innovatief willen ondernemen, ruimte en kansen krijgen.
Tonny van de Ven, waarnemend voorzitter Aedes: ‘Het belang van ieders gezondheid staat buiten kijf. Woningcorporaties zijn dan ook gebaat bij een helder, realistisch en risicogericht asbestbeleid. Het onderzoek van NSOB zet vraagtekens bij het huidige stelsel van wet- en regelgeving. Als het bestaande stelsel niet (meer) werkt, is een fundamentele heroverweging op zijn plaats. We roepen alle betrokken ministeries en de Kamer op dat te starten alvorens nieuwe herzieningen door te voeren.’